Overname; einde van de confessionele vakbeweging

Stap voor stap werd de Nederlandse vakbeweging door de Duitse bezetter gelijkgeschakeld. Het NVV had een NSB-er aan het hoofd gekregen, de christelijke vakcentrales een ‘beobachter’ in huis en de radicalere bonden waren geheel verboden. Dat de confessionele bonden nog niet onder centraal gezag stonden was de bezetter een doorn in het oog. Voor de Duitsers was het in de zomer van 1941 tijd een volgende stap te zetten.

Gelijkschakeling CNV en RKWV
Hellwig besloot per  25 juli 1941 het RKWV en het CNV gelijk te schakelen en deze vakcentrales onder te brengen in het NVV van Woudenberg. Deze maatregel hield direct verband met de inval in Rusland van het Duitse leger. De oorlog vergde een enorme inspanning, waardoor het voor de bezetter van groot belang was dat het achterland meewerkte. Ook alle maatschappelijke organisaties. Op 30 juni waren alle politieke partijen, waaronder de Rooms-Katholieke Staatspartij en de Anti-Revolutionaire Partij, al verboden. De CNV-bestuurders H. Amelink en A. Stapelkamp, beiden actief in de ARP, werden gearresteerd. Tot eind 1942 werden zij gevangen gehouden, onder meer in concentratiekamp Buchenwald.

Toen op 22 juli werd aangekondigd dat Hellwig en Woudenberg op 25 juli bij de vakcentrales langs zouden komen, zagen de vakbondsbestuurders de bui al hangen. Ze hadden van de gebeurtenissen bij het NVV geleerd. Onmiddellijk werden de afdelingen, de confessionele besturenbonden en de leden opgeroepen het lidmaatschap op te zeggen als Woudenberg als commissaris zou worden aangesteld.

Mislukte overname
Op 25 juli 1941 maakte Woudenberg zijn opwachting bij het RKWV en het CNV. De vakcentrales werden ingelijfd bij het NVV en vertegenwoordigers van Woudenberg namen het bestuur over. Tot verbijstering van hun CNV- en RKWV-collega’s namen NVV’ers nu de boel over. Een traumatische ervaring voor de confessionele vakbondsmensen en iets dat zij het NVV nog lang zouden nadragen. Zowel bij de vakcentrales als bij de aangesloten bonden ondervond Woudenberg grote weerstand. Alle voorzitters van de confessionele bonden lieten aan Hellwig en Woudenberg weten dat zij niet onder Woudenberg door zouden werken.

De voorzitter van de Nederlandse Rooms-Katholieke Metaalbewerkersbond J.G. van den Brink: ‘Als dr. Hellwig mij voor de keus stelt: medewerken of naar het concentratiekamp, dan kies ik het laatste. En als hij zegt: medewerken of anders de kogel, dan kies ik nog het laatste.’ En toen de door Woudenberg gevolmachtigde van de Nederlandse Bond van Christelijke Fabrieks- en Transportarbeiders (NBCFT) op het kantoor van de bond verscheen, stond daar op de schoorsteen in rode letters geschreven: ‘Vi coactus’: door geweld gedwongen.

Mandement tegen gewetensdwang
Onder aanvoering van aartsbisschop De Jong keerde het bisschoppencollege zich openlijk tegen de beperkende maatregelen van de bezetter. Dat het RKWV onder een NSB’er was geplaatst was voor hem de druppel. Met een mandement protesteerden de bisschoppen tegen de ‘ongehoorde gewetensdwang’ en ze verklaarden dat katholieken geen lid mochten blijven van een organisatie die onder nationaalsocialistisch bewind was geplaatst. Het mandement werd ondanks een verbod van de Rijkscommissaris in alle katholieke kerken voorgelezen. De bezetter ging tot de tegenaanval over. Als straf legden de Duitsers de kerk nieuwe beperkingen op. Om negatieve reacties te voorkomen kondigden zij tegelijkertijd ook verbeteringen in de sociale wetgeving aan.

Leegloop van de bonden
Na het mandement liepen de katholieke bonden snel leeg. Wie lid bleef, werd de heilige sacramenten onthouden. Om de gevolgen te verzachten richtte de katholieke kerk het Fonds Bijzondere Noden op, waar bijstand kon worden aangevraagd. Enkele weken na het mandement was aan katholieke zijde van de 180.000 leden van het RKWV nog maar 4% over. Voor de protestants-christelijke vakbonden was het moeilijker om zo krachtig op te treden. Door het ontbreken van een kerkelijke hiërarchie zagen de kerken het niet als hun taak om een officiële verklaring uit te brengen. Leden moesten zelf bepalen of zij de oproep van het CNV zouden volgen. Toch gaven ook de CNV-leden massaal gehoor aan de oproep van 25 juli om de bonden leeg te laten lopen. Rond de 80% van de CNV leden bedankte binnen enkele weken of staakte domweg de betaling van de contributie. Tegelijkertijd gaven steeds meer leden van het gelijkgeschakelde NVV uiting aan hun onvrede over de gang van zaken door hun lidmaatschap op te zeggen. Hierdoor daalde het ledental van bijna een half miljoen in juli 1941 naar ongeveer 230.000 eind oktober van hetzelfde jaar.

Kinnesinne binnen de vakbeweging

Nadat de confessionele bonden door de Duitsers aangepakt waren, ontstond binnen het NVV opnieuw verdeeldheid over de vraag of de bestuurders van het NVV door moesten blijven werken. De aangebleven NVV-bestuurders kregen van verschillende kanten felle kritiek. Een groep rond H. Oosterhuis van de Fabrieksarbeidersbond vond dat men zich solidair moest verklaren met de confessionele bonden. SDAP-voorman Koos Vorrink schreef in verschillende illegale publicaties dat de NVV’ers af moesten treden. Maar bij een aantal NVV’ers leefde al lang en heel sterk de behoefte om alle arbeiders in één vakcentrale onder te brengen. Bovendien was er oud zeer tussen de confessionele en de socialistische vakbeweging. Dat NVV’ers als gemachtigden voor de bezetter optraden is het NVV nog lang nagedragen.

Naar een Nederlands Arbeidsfront
De opheffing van de confessionele bonden had niet het door de bezetter gewenste effect. Een arbeidsfront naar Duits model moest uitkomst bieden. Begin 1942 besloten de meeste bestuurders van het NVV dat zij zouden opstappen als er zo’n arbeidsfront zou komen.