Illegaliteit: vakbeweging na de overname

De oude Nederlandse vakbeweging was in 1942 buiten spel gezet. Met de komst van het Nationaal Arbeidsfront (NAF) ontbond de bezetter alle overgebleven vakorganisaties. Bijna alle vakbondsbestuurders bedankten voor een functie in deze nationaalsocialistische organisatie. Welke rol speelden de vakbondsmensen daarna nog in bezet Nederland? Was dit echt het einde of speelden zij een rol in het verzet?

Gijzelaarskamp Sint Michielsgestel
Op 4 mei 1941, vlak na de oprichting van het NAF, werden 800 Nederlanders gearresteerd, onder wie bestuurders van de vakbeweging. In gijzelaarskamp Sint Michielsgestel onderhielden zij contact met elkaar en voerden gesprekken over de toekomst van de vakbeweging. Ook buiten het gijzelaarskamp bleven vakbondsmensen bij elkaar komen. Voor personeelsleden die hun functie hadden moeten neerleggen werd op verschillende manieren geld ingezameld. De katholieken richtten illegaal een Fonds voor Bijzondere Noden van het Episcopaat op, NVV-bestuurders konden rekenen op bijdragen uit het Kupersfonds en ook voor personeelsleden van het CNV werd geld opgehaald. Dat het geld voor deze doeleinden werd gebruikt moest strikt geheim blijven. Elke inzameling van geld met als doel om de arbeiders uit het NAF te houden werd als sabotage beschouwd.

Illegale pers
Ook voor de vakbondsbladen was de opheffing van de vakorganisaties niet het definitieve einde. Een aantal vakbondsbladen ging in de illegaliteit verder. Andere illegale bladen waren vaak kritisch ten opzichte van de oude vakbeweging en ageerden tegen bestuurders die meenden na de oorlog de touwtjes weer in handen te kunnen nemen. Vrij Nederland schreef in juli 1944 ‘Terwijl 400.000 van onze arbeiders als slaven naar Duitsland gevoerd zijn en er van enig overleg van behoorlijke omvang geen sprake kan zijn, menen sommige vroegere leiders nog steeds de arbeiders te mogen vertegenwoordigen en bouwen zij in ontelbare reconstructie-laboratoria hun plannen uit.’ In eigen illegale bladen stelde de vakbeweging zich daartegen te weer. Een mooi voorbeeld hiervan is het blad Paraat dat vanaf 1944 verscheen.

Illegaliteit
De meeste vakorganisaties bleven illegaal bestaan. Bestuurders en leden bleven bijeen komen, er werd geld opgehaald en een klein aantal vakbondsbladen bleef illegaal verschijnen. Maar ze vormden geen haarden van ondergronds verzet. Dat resulteerde in verwijten vanuit het verzet, waar vergelijkingen werden gemaakt met landen als Frankrijk, waar vakbonden uitgroeiden tot onderduik- en verzetsorganisaties. En dat terwijl ook in Nederland een groot aantal arbeiders aan de Arbeitseinsatz moest geloven. Tegen het einde van de oorlog werd de jacht op arbeiders steeds groter. De leeftijd voor de arbeidsdienstplicht werd opgerekt naar tussen de 16 en 40 jaar. Bij razzia’s werden duizenden arbeiders opgepakt.

April-mei stakingen
In april 1943 maakte de bezetter bekend dat militairen die in mei 1940 gemobiliseerd waren geweest, zich moesten melden voor krijgsgevangenschap. Ondertussen eiste de arbeidsinzet steeds meer slachtoffers. Hierdoor braken de april-mei stakingen uit. De stakingen begonnen in de Twentse fabrieken en op het platteland van Noord- en Oost-Nederland en verspreidden zich vervolgens over het land. Na de Februaristaking was dit de tweede grote staking tijdens de bezetting. Bovendien was deze staking veel omvangrijker. De Duitsers traden hard op tegen de stakers. In Twente speelden voormalige bestuurders van het NVV een stimulerende rol bij het besluit tot staking over te gaan. Hierna hebben zij geen actieve bijdrage aan de staking geleverd.

Raad van Vakcentralen
Voormalige vakbondsbestuurders hielden zich voornamelijk bezig met wat er na de oorlog zou moeten gebeuren. Hierover werd met de wettige regering in Londen contact gehouden en belangrijke documenten werden door de geheime berichtendienst naar Londen overgebracht. In ondergrondse bijeenkomsten spraken vertegenwoordigers van de voormalige vakcentrales en van de werkgevers over de opbouw van de naoorlogse samenleving. Uit gesprekken over mogelijke eenheid in de vakbeweging kwam in 1943 de Raad van Vakcentralen voort. De vakcentrales en bonden zouden hun autonomie behouden, maar wel nauwer samenwerken. Voor het vormgeven van het sociaal-economisch beleid na de oorlog werd een overlegorgaan met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers voorbereid, de Stichting van de Arbeid.

Spoorwegstaking

In september 1944 riep de regering vanuit Londen op tot een derde grote staking: de spoorwegstaking. Een meerderheid van het spoorwegpersoneel gaf gehoor aan de oproep van de regering, waardoor de staking een groot succes werd. Verschillende voormalige bestuurders van de Nederlandse Vereniging voor Spoor- en Tramwegpersoneel speelden een belangrijke rol bij de voorbereiding en financiële ondersteuning van de staking. Ook werd er contact onderhouden met het oude Dagelijks Bestuur van het NVV.

EVC
Er werd door vakbondsmensen veel over eenheid in de vakbeweging gesproken. De Eenheidsvakbeweging (EVB), na de oorlog Eenheidsvakcentrale (EVC), voegde na de bevrijding van zuidelijk Nederland de daad bij het woord. Deze nieuwe vakcentrale, waarin leden van de ondergrondse communistische partij het voortouw hadden genomen, streefde een brede vakbeweging na en wilde de verdeeldheid van voor de oorlog doorbreken. Pogingen tot samenwerken mislukten echter door het radicalisme van de EVC. Dit versterkte met de aanvang van de Koude Oorlog. In plaats van een éénheidsbeweging werd de EVC onderdeel van de communistische beweging.