Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (RKWV)

Het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond was in grootte de tweede vakcentrale van Nederland. Deze werknemersorganisatie vertegenwoordigde begin 1940 bijna een kwart van alle georganiseerde arbeiders. Het RKWV verwierp het nationaalsocialistische bewind. Wel ging de vakcentrale verder dan zijn zusterorganisaties in het uitwerken van plannen voor meer vakbondseenheid. Bij de katholieken leefde sterk de wens om een einde te maken aan de klassenstrijd en individualisme in de vakbeweging.

De corporatieve maatschappij
In het door het verbond uitgegeven cultureel-maatschappelijke tijdschrift Lering en Leiding zette het RKWV zijn sociaal-economische denkbeelden uiteen. Het RWKV verzette zich tegen de klassenstrijd van het socialisme en tegen het individualisme van het liberalisme: ‘Wij, katholieken, hebben de historische roeping, de maatschappij weer in Christus te hervormen; ook het bedrijfsleven te zuiveren van liberaal-kapitalistische smet, en dan de socialistische arbeiders, thans overgeleverd aan de wanhoop van het ongeloof, terug te voeren naar de Moederkerk’. Het katholieke alternatief was eensgezinde samenwerking tussen alle standen in een corporatief geordende maatschappij. Dictatoriale en totalitaire regimes werden afgekeurd vanwege hun heidense karakter, maar de autoritaire regimes in Spanje en Portugal die het katholicisme respecteerden werden met bewondering gevolgd.

Naar de nieuwe gemeenschap
RKWV-voorzitter De Bruijn startte in november 1938 de actie ‘Naar de nieuwe gemeenschap’. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog bereidde het RKWV een reorganisatie voor. De bezetting kwam niet als een onderbreking van deze ontwikkeling, maar bracht volgens de RKWV-bestuurders nieuwe mogelijkheden. In eerste instantie accepteerde het RKWV de Duitse bezetting en riep ook zijn achterban op om zich vooralsnog neer te leggen bij de nieuwe situatie. Het RKWV vond dat Nederland met de nieuwe omstandigheden moest leren omgaan: ‘We moeten de toestand, de werkelijkheid aanvaarden zo die is en ons niet laten teneerdrukken door een toestand, die had kunnen zijn.’ Tegelijkertijd hoopte het RKWV-bestuur dat hechtere samenwerking in de vakbeweging ingrijpen van buitenaf zou kunnen voorkomen. Daartoe werd in juni 1940 het Orgaan van Overleg opgericht. In dit orgaan waren alle werkgevers- en werknemersorganisaties vertegenwoordigd en werden kwesties als tewerkstelling in Duitsland en het tegengaan van ontslag besproken.

Gelijkschakeling
Nadat Seyss-Inquart Rijkscommsissaris was geworden, maakte hij de Dienstelle Hellwig verantwoordelijk voor de sociale organisaties. De Dienstelle deelde aan de vakbeweging mee, dat zij hun taak konden voortzetten in samenwerking met de bezetter. Het NVV was het eerste slachtoffer van de politiek van gelijkschakeling van de Dienstelle en kwam onder leiding van de NSB’er Woudenberg te staan. Volgens de bezetter was dit bij het RKWV niet nodig, want het katholieke vakverbond was immers ook tegen de klassenstrijd en het marxisme. In werkelijkheid verwachtten de Duitsers te veel moeilijkheden met de kerken als zij de confessionele vakcentrales onder leiding van een NSB’er zouden plaatsen. Het CNV en het RKWV kregen daarom geen Nederlandse nationaalsocialist als baas, maar een Duitse 'Beobachter'. De bij de vakcentrales aangesloten bonden verloren hun zelfstandige positie. De Bruijn noemde de maatregelen ‘gezonde sociale eenheid’. De positieve houding van De Bruijn leidde tot kritiek vanuit de achterban, maar het bestuur veranderde de koers niet.

Behoud van geestelijke waarden
Het RKWV stelde een commissie in die moest bepalen wat de houding van het RKWV zou zijn. Het resultaat van de commissie was een voorstel voor een nieuwe ordening van het sociaaleconomische leven. De hoop leefde dat de nieuwe tijd mogelijkheden zou bieden om al langer bestaande ideeën over economie en samenleving eindelijk te realiseren. De Bruijn liet zich positief uit over het economische beleid van Duitsland na een studiebezoek aan Duitsland in november 1940. Deze positieve uitspraken werden hem door andere bestuurders niet in dank afgenomen. Daarnaast verklaarde het RKWV opnieuw dat lidmaatschap van een katholieke bond onverenigbaar was met lidmaatschap van de NSB. In januari 1941 werd in alle katholieke kerken een verklaring voorgelezen: de heilige sacramenten en de kerkelijke begrafenis moesten geweigerd worden aan ‘den katholiek van wien bekend is, dat hij aan de beweging van het nationaalsocialisme belangrijke steun verleend.’

Gewetensbezwaren
Toch was er sprake van een toenemende dreiging dat ook het RKWV gelijk geschakeld zou worden. In 1941 werd het duidelijk dat ook de confessionele vakbeweging gelijkgeschakeld zou worden. Het RKWV probeerde het tij te keren door aan te geven dat het bereid was een loyale houding aan te nemen en te wijzen op de sociale en religieuze onrust die de opheffing te weeg zou brengen. Tijdens een bestuursbijeenkomst van het RKWV besloten de bestuurders om collectief op basis van gewetensbezwaren te weigeren mee te werken aan een overname. De rooms-katholieke kerk steunde dit besluit. Toen Rijkscommissaris Seyss-Inquart het RKWV op 25 juli 1941 daadwerkelijk onder bestuur van Woudenberg plaatste, wist iedereen wat hem te doen stond: bestuurders legden hun functie neer en vrijwel alle leden bedankten voor hun lidmaatschap.

Liever de kogel
RKWV-bestuurder Schutte verklaarde aan Woudenberg en Hellwig: ‘het is voor een katholiek in geweten niet mogelijk daaraan mede te werken.’ Woudenberg en Hellwig waren woedend toen de bestuurders van het RKWV en de aangesloten bonden weigerden gehoor te geven aan zijn bevelen. Van den Brink, voorzitter van de katholieke Metaalbewerkersbond, verklaarde dat hij liever naar een concentratiekamp zou worden afgevoerd of de kogel zou krijgen, dan dat hij zou meewerken met de NSB. Het kon de overname niet meer stoppen. De gebouwen van de bonden werden bezet en omgevormd tot NSB-kantoren. Een gemachtigde van Woudenberg nam de touwtjes in handen. Een groot deel van die gemachtigden waren lid van het NVV, wat de verhoudingen tussen de twee vakcentrales verslechterde.

Opheffing
Na de overname liepen de bonden leeg. Van grote invloed was de herderlijke brief van aartsbisschop De Jong die in alle kerken werd voorgelezen. De aartsbisschop verbood lidmaatschap van een nationaalsocialistische organisatie. Door de leegloop en de massale weigering van de bonden om mee te werken, was de bezetter genoodzaakt het RKWV en de aangesloten bonden op te heffen. 12 augustus was de opheffing een feit. Woudenberg vorderde de bondskas en de gebouwen; leden werden onder druk gezet om lid te worden van het gelijkgeschakelde NVV. Maar de nationaalsocialistische propaganda, de lastercampagne tegen RKWV-bestuurders, de dreigementen en de verplichte bedrijfsappèls konden de katholieke arbeiders niet overhalen lid te worden van het NVV.

Naar Duits model
De katholieke arbeidersbeweging ging niet verder als clandestiene organisatie, maar bestuurders en leden bleven wel illegaal bij elkaar komen. Eén van de successen van het katholieke verzet tegen de gelijkschakeling is het Fonds Bijzondere Noden geweest. Dit fonds was bestemd voor iedereen die in de problemen kwam vanwege een principiële katholieke houding ten opzichte van de bezetter. Het NVV groeide niet uit tot de eenheidsorganisatie die de Duitsers in gedachte had. Een Nederlands Arbeidsfront naar Duits model moest de Nederlandse vakbeweging vervangen. Op 1 mei 1942 was het Nederlands Arbeidsfront een feit.
 
De toekomst
Illegaal bespraken RKWV-bestuurders onderling en met werkgevers en werknemersorganisaties hoe de naoorlogse maatschappij eruit moest zien. Deze besprekingen leidden na de oorlog tot de oprichting van de Raad van Vakcentralen, een samenwerkingsverband van de drie grote vakcentrales. Het overleg met de werkgeversorganisaties leidde tot de oprichting van de Stichting van de Arbeid. Via de geheime berichtendienst van de Nederlandse regering werden belangrijke teksten naar Londen gesmokkeld. Ook werd een interne reorganisatie op stapel gezet met het rapport ‘de Katholieke Arbeidersbeweging in nieuwe banen’.

Wederopbouw
In september werd het zuidelijke deel van Nederland bevrijd. Als snel richtten bonden in Den Bosch en Breda zich opnieuw op. Het RKWV streefde ernaar om de oude vakcentrales opnieuw op te richten. Via Radio Herrijzend Nederland werd iedereen op de hoogte gesteld van het besluit om een voorlopig bestuur in te stellen onder leiding van J.J. Hoogers (voorzitter) en P.J. Vriens (secretaris). Zij werden in hun streven naar de herleving van de oude vakorganisaties tegengewerkt door de communistisch getinte Eenheidsvakbeweging (EVB, later Eenheidsvakcentrale). De EVB was met name in de mijnstreek en in Eindhoven bijzonder sterk georganiseerd.

Zuivering
Het RKWV besloot in maart 1945 dat vrijwillige leden van het NAF geen lid mochten worden van het RKWV, dat inmiddels was omgedoopt tot Katholieke Arbeidersbeweging (KAB). Leden van het NAF die tijdig hadden bedankt konden weer lid worden, nadat was onderzocht hoe zij zich hadden gedragen. De wederopbouw van het verbond ging door en kort na 5 mei telde Brabant bijvoorbeeld alweer 70.000 leden. In 1945 kwam het RKWV terug onder de nieuwe naam Katholieke Arbeidersbeweging (KAB) met opnieuw De Bruijn als voorzitter.

Literatuur

•    H. Righart en J. Scheerman, Het Rooms-Katholiek Werklieden Verbond en de Duitse bezetter mei 1940-augustus 1941, In: Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland, 1978
•    S. Stokman, De katholieke arbeidersbeweging in oorlogstijd (Utrecht 1946)
•    W.G. Versluis, Beknopte geschiedenis van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland (Utrecht 1949)