Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV)
Het NVV was aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de grootste Nederlandse vakcentrale. Op 1 januari 1940 had het NVV bijna 320.000 leden, dat was 40% van alle vakbondsleden. Door zijn omvang was de vakcentrale van groot belang voor de bezetter. Het NVV zou geleidelijk omgevormd worden tot nationaalsocialistische organisatie. Doordat de bezetter steeds kleine stapjes nam, werden NVV-bestuurders en leden voor het blok gezet. Moesten zij doorwerken of niet?
Nationaalsocialisme en fascisme
In de jaren dertig verweerde het NVV zich in woord en daad tegen fascisme en nationaalsocialisme. Publicaties als Vrijheid, Arbeid, Brood waarschuwden tegen de gevaren van extremisme. Veel NVV’ers waren bovendien actief in het Comité voor Politieke Duitse Vluchtelingen. Lidmaatschap van een fascistische organisatie was onverenigbaar met lidmaatschap van het NVV. Het NVV-bestuur kondigde een verbod van extremistische organisaties af. Dit betrof zowel leden van de Nationaal Socialistische Beweging als leden van de Communistische Partij Holland. Het werd aan de vakbonden die bij het NVV waren aangesloten overgelaten om leden daadwerkelijk te royeren.
Bezetting
Mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen. Veel vakbondsbestuurders dachten dat het in Nederland mee zou vallen met de bezetting. Zij besloten om door te werken. Voor de bezetter was het NVV van groot belang om de Nederlandse arbeiders in nationaalsocialistisch vaarwater te krijgen. De bezetter had een eenheidsorganisatie van alle Nederlandse arbeiders voor ogen. Stapje voor stapje voerde de bezetter maatregelen in om dit doel te bereiken. Het NVV kwam onder bewind van de Dienststelle Hellwig, waarmee de omvorming tot een nationaalsocialistische organisatie was begonnen. Wekelijks moest de Dienststelle Hellwig op de hoogte worden gehouden van het reilen en zeilen van de vakcentrale en de vakbonden mochten geen zelfstandige besluiten meer nemen. Ook Nederlandse nazi’s probeerden invloed op het NVV uit te oefenen.
NSB-bestuur
Op 16 juli 1940 stelde Rijkscommissaris Seyss-Inquart de NSB’er H.J. Woudenberg aan als commissaris van het NVV. Hierna volgde een grote ontslagronde. Voorzitter E. Kupers en secretaris Simon De la Bella werden ontslagen, gevolgd door de rest van het Dagelijks Bestuur en alle joodse medewerkers. In de pers deelde de bezetter mee dat samenwerking met de vakcentrales van groot belang was, maar dat het NVV geen garantie voor samenwerking bood: ‘De leiding gaat daar van beginselen uit, die door een verbinding met de klassenstrijdgedachte en het internationaal marxisme niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met de Duitsche sociale opvattingen op dit gebied van het nationaal-socialisme.’
Als het erop aankomt…
Ondanks de tegenslagen die het NVV aan het begin van de bezetting te verduren kreeg, besloten de bestuurders om door te werken. Het leek onbegonnen werk om de vakbondsleden tot verzet aan te sporen en men moest zich hard blijven maken voor de belangen van de arbeiders. Ook leefde het idee dat het moeizaam opgebouwde vakbondsapparaat behouden moest blijven. Voorzitter Kupers voegde er wel aan toe: ‘Als het er op aankomt, moeten de bonden leeglopen en personeel en bestuurders blijven.’ Commissaris Woudenberg verlangde van de overgebleven NVV-bestuurders dat zij meewerkten aan een centralisatie van de organisatie en aan de economische oriëntatie van Nederland op Duitsland. Door in te spelen op de socialistische idealen van het NVV probeerde de bezetter het NVV in te palmen. Enkele NVV’ers, waaronder G. Joustra, zagen perspectieven in de ‘nieuwe orde’, anderen gebruikten het NVV als dekmantel voor verzetsactiviteiten. Maar het NVV heeft niet collectief besloten in verzet te gaan.
Groeiende onvrede
De illegale pers riep dringend op tot aftreden van de NVV-bestuurders. Ook binnen de eigen organisaties werd de kritiek luider. Er werden pamfletten verspreid en er verscheen een illegale versie van De Vakbeweging. In Twente, bij de ANDB en bij de NV van Spoor- en Tramwegpersoneel nam het verzet toe. In februari 1941 kwam het tot een legendarische verzetsdaad, de Februaristaking. Commissaris Woudenberg verbood het NVV de staking te steunen. Individuele NVV-leden namen deel aan de staking, maar de NVV-bestuurders hielden zich afzijdig. Toch werd een aantal NVV’ers korte tijd vastgehouden op verdenking van betrokkenheid. Na pogingen van Woudenberg om het NVV verder te centraliseren legden Twentse bestuurders hun functie neer, waarna de bonden leeg stroomden. Drie bestuurders die een prominente rol speelden in dit verzet werden in mei 1941 gearresteerd. G. Visser en K. Tabak kwamen om in een concentratiekamp. Deze affaire zorgde voor groeiende kritiek op het NVV-bestuur.
Gelijkschakeling confessionele bonden
Toen de bezetter Woudenberg in de zomer van 1941 ook aanstelde als commissaris van de confessionele vakorganisaties, weigerden deze organisaties mee te werken. Een aantal (oud) NVV-bestuurders werd vervolgens als gemachtigden aangesteld om de bonden op te heffen. Één NVV’er weigerde dit werk, H. Oosterhuis. De anderen namen de klus aan. Ondanks oproepen om uit solidariteit het werk neer te leggen, besloot een meerderheid van de NVV-bestuurders door te werken. In het illegale blad De Vakbeweging en in de illegale brochure Het NVV in de branding verschenen oproepen om de werkzaamheden te staken en trouw te blijven aan de democratische principes waar de vakbeweging voor stond.
Einde van de onafhankelijke vakbeweging
Dat het niet bij de opheffing van de christelijke en katholieke bonden bleef, werd duidelijk met de oprichting van het Nederlands Arbeidsfront (NAF) op 1 mei 1942. De oprichting betekende de invoering van de nationaalsocialistische principes in de Nederlandse vakbeweging. Voor de bestuurders van het NVV was hiermee de maat vol, zij namen na twee jaar bezetting ontslag. De overname mislukte grotendeels, slechts 100.000 van de 300.000 NVV-leden werden lid van het NAF. Het NVV werd geen verzetsorganisatie, maar verscheidene NVV’ers kwamen in de illegaliteit terecht. In de jaren 1942-1944 bleven de voorzitters van de opgeheven NVV-bonden bij elkaar komen. Er waren NVV-bestuurders betrokken bij het ontstaan van de april-mei-staking van 1943. En onder andere G. Joustra speelde een belangrijke rol bij de spoorwegstaking van 1944. Enkelen van hen zouden het leven laten in concentratiekampen en voor de executiepelotons.
NVV na de overname
Al tijdens de bezetting werd overleg gevoerd over de vakbeweging na de oorlog en mogelijke samenwerking met de confessionele vakcentrales en de werkgeversorganisaties. Begin 1943 schreef voormalig NVV-voorzitter Kupers enkele nota’s voor de sociaaleconomische ordening van Nederland na de bevrijding. Vakbondsbestuurders van de verschillende vakcentrales en ook van werkgeversorganisaties kwamen illegaal bij elkaar voor overleg. Uit het overleg kwamen onder andere de Raad van Vakcentralen en de Stichting van de Arbeid voort.
Het NVV bevrijd
September 1944 werd het zuiden van Nederland bevrijd. Het NVV had veel materiële en immateriële verliezen voor haar kiezen gekregen en veel leden van het NVV waren omgekomen. Te midden van de schade en de chaos die de oorlog had achtergelaten moest het NVV weer worden opgebouwd. Het NVV streed fel voor de terugkeer van de oude vakorganisaties. Daarnaast keerde het zich tegen de Eenheidsvakbeweging (EVB), een eenheidsorganisatie met communistisch signatuur. Via een estafettedienst werden leden benaderd, NVV-gebouwen werden weer in gebruik genomen, de kas moest opnieuw worden gevuld. Doordat de vakcentrales geen toestemming kreeg een eigen blad uit te geven, besloten zij om gezamenlijk het blad Herrijzing uit te brengen. Pas in april 1945 verscheen het eigen NVV-blad De Vakbeweging opnieuw. Een maand later werd heel Nederland bevrijd, waarna ook het NVV weer een landelijke organisatie werd.
Zuivering
Door de bevrijding laaide de discussie over zuivering in de vakbeweging op. Een ereraad moest bepalen welke vakbondsbestuurders niet mochten terugkeren in hun oude functie. In mei 1945 ging de raad aan de slag met de volgende taak: ‘de vraag te onderzoeken of door bepaalde gedragingen van vroegere functionarissen of leden van de moderne of neutrale vakbeweging in de bezettingstijd de beginselen, de doelstellingen of de eer van de vakbeweging, waartoe zij behoorden, zijn geschaad.’ In een rapport oordeelde de Ereraad: ‘Er komt een ogenblik, dat gewettigd optimisme en wil tot volhouden overgaan in opportunisme en meegaandheid.’ Als peildatum werd de oprichting van het Nederlands Arbeidsfront gekozen. De bestuurder die daarna nog meewerkte met de bezetter, mocht na 1945 niet meer terugkeren in een bestuursfunctie. Zo wilde het NVV schoonmaken in eigen huis en de kritiek het hoofd bieden. In totaal beoordeelde de ereraad 150 personen in 105 zaken.